woensdag 20 juni 2012

Boomverhalen

Beste Eik,
Het is ondertussen al woensdag en nog geen brief "op het einde van de week". Er zijn geen zekerheden meer, niet waar, Thomas...
Ik schrijf je omdat ik nog iets kleins wil vertellen over dat nieuwe In Flanders Fields Museum. Eén van de meest opmerkelijke objecten is precies géén oorlogstuig, zelfs niet iets van de vele parafernalia van soldaten of getuigen uit de Eerste Wereldoorlog. Neen, het is een schijf uit een boomstam, van een collega van jou, een zomereik, uit het kasteelpark van Elverdinge. Hij stierf een natuurlijke dood in 1994 maar bij het verzagen, trof men zwartgeblakerde sporen van kogel- of granaatinslagen van de Groote Oorlog. Zo stil had ik het landschap nog nooit zien getuigen van de wereldbrand, zo mooi had ik de veerkracht van de Westhoek, de wil om hier opnieuw te willen leven, nog nooit gesymboliseerd gezien dan in die boomschijf.
Sindsdien kan ik mijn ogen niet meer weghalen van boomstammen. Ik reed maandag naar Proven en zag langs de weg talloze bomen met een duidelijke wonde van auto's die er tegenop knalden. Aan één hing nog een bosje plastic bloemen maar ook andere vertelden het trieste verhaal van tientallen automobilisten en passagiers die er de dood vonden of levenslang verminkt raakten door de klap. "Stomme boom" hoor je dan wel eens zeggen. Alsof het jullie schuld is.
En zo zijn er vele bomen die een verhaal vertellen. De eik aan de voet van de Kemmelberg die door een bom door midden werd gereten, maar toch als een tweeling voort groeide, is een icoon geworden. De Elfnovembergroep, de groepering die achter het volksspel "Nooit brengt een oorlog vrede" zat, koos de eik als symbool. Aan de andere kant van de Kemmelberg vertelt een veel jongere boom, alweer een eik, het verhaal van Jacques Covemaeker die er in 1983 met de tractor op een onontplofte schrapnelbom reed en er het leven liet.
En jijzelf, beste eik, die mij in de herfst wel eens uit mijn slaap houdt omdat de eikels de hele nacht door over het dak ratelen, jij hebt ook een verhaal. Toen Vake in 1951 zijn eerste en enige huis in de Westhoek bouwde, waarmee hij voor goed vrede nam met het gemis van de zee, plantte hij die eik bij een kapelletje. Daarin een kopie van de madonna van Michelangelo in de OLV-kerk in Brugge. Een eerbetoon aan de maagd of misschien vooral aan zijn jonge vrouw, Bruggelinge én Maria, al noemde hij ze Mietje. Als we cowboy en indiaan speelden, was het aan jou dat we werden vastgebonden. En ik weet nog hoe kwaad mijn vader was toen broer Frank twee nagels in jouw stam had gedreven om er een touw aan vast te maken. Dagen lang heb je gebloed. Zou die wonde nog terug te vinden zijn, midden jouw bast?
In datzelfde tuintje stond verschillende decennia een perzikboom. Die kwam mee met een schoonbroer uit Brussel. Tientallen jaren hebben we fantastische, witte perziken gegeten met Brusselse roots. Vorige zomer heeft hij het begeven onder de te zware last. Alsof hij nog een laatste gulle afscheidsgroet wilde brengen. Van de week nog aten we ingevroren perzikmoes van zijn oogst. Een paar stronken staan nu als kinderstoeltjes op ons terras. En in de tuin staat een perzikboom die groeide uit een loot van die Brusselse loot. Een Brusselaar van de tweede generatie dus. En zo gaat ook dat verhaal nooit helemaal verloren. Alleen, veel perziken zullen er van de zomer niet zijn. 't Wordt een rotjaar voor 't fruit, zegt iedereen. Hopelijk voor eikels ook. Dan hou je me wat minder uit mijn slaap.
Groei ze!
Je onderdaan,

Wim

Geen opmerkingen:

Een reactie posten