zondag 24 juni 2012

Een Poperingse Calimero


Beste Henri Permeke,
Morgen zal het precies 100 jaar geleden zijn dat je zoon Constant trouwde met Maria Delaere. Je vond het maar niets, dat huwelijk. Marietje was maar een kantwerkster en waarschijnlijk ook een model want Constant leerde ze kennen in Latem. Maar het meest verderfelijke vond je er misschien wel aan dat Marietje eigenlijk van... Poperinge was!
Poperinge, waar jij geboren werd en waar je nu, 100 jaar na je dood, een zomer lang terug thuis komt op de tentoonstelling "Permeke tot Permeke". Ik heb je de voorbije jaren, in de aanloop naar die tentoonstelling, een beetje beter leren kennen. Of ik je zou durven tutoyeren, daar aarzel ik over. Want bescheiden ben je niet echt. Heeft dat met die zware Westhoekklei te maken? Dat je er eindelijk uit geraakte en dat je je daardoor een beetje verheven boven de rest voelde? "Trek me uit de Vlaamse klein", zong Raymond. Zo moet je je ook gevoeld hebben. Die hunker naar meer, verder, hoger, die moet je onrustig gemaakt hebben in je jeugd. Ik stel me je voor als een dromerig jongetje, turend over de reling van de Vleterbeek en dromend van de wijde oceaan. Want met water heb je je hele leven iets gehad. Het bracht je uiteindelijk in Oostende waar je een heer van stand zou worden in de kunstwereld. Maar eerst waren er je studies. Je wilde leren schilderen aan de prestigieuze academie van Brussel. De spoorweg lag er al, dat was het probleem niet. De centen wel en je riep de hulp van de stad Poperinge in. Als die niet meteen gul toehapte, speelde je een lepe truc, die nog altijd werkt! Zeg gewoon even tussen neus en lippen: "Je moest eens weten hoe ze dat in Ieper doen, Christof!" Paf, je hebt de burgemeester van Poperinge zò op zijn paard, of liever op zijn gulden draak die prijkt op de toren van zijn gerenoveerde stadhuis. Jij, speelde 't ook zo: "Ha, in Yperen, ja, dààr steunen ze tenminste hun jonge kunstenaars!" Een klein, leep mannetje was je. Een beetje nijdig ook denk ik. "Een nete" noemen ze dat in sommige delen van West-Vlaanderen.
In "Permeke tot Permeke" wordt je leven opengelegd aan een lange inhoudstafel, een échte tafel met inhoud, op de benedenverdieping van het stadhuis. Je biografie leest een beetje als die van Calimero. Je wou alles wel, je wou het allemaal zo graag, maar het lukte nooit helemaal. Je kon dat wel feilloos verdoezelen door dan toch telkens weer op de right place at the right time te zijn. Je was toch maar bij dat kleine kransje van fotografiepioniers, maar je zus was beter, je was lid van die succesvolle Poperingse toneelkring maar niet op de planken (wel als secretaris), je was medestichter van de kunstenaarsgroep l'Essor maar de interessantste figuren (Khnopff, Ensor, Rops) vormden een nieuwe club zonder jou. In Oostende wurmde je je in de kunstkringen als restaurateur en toen je conservator van het eerste Stedelijk Museum voor Schone Kunsten werd, kon je eindelijk oogsten. Eindelijk kon je iets betekenen voor Ensor en zijn talentvolle tijdgenoten. Eindelijk konden ze maar beter meneer Permeke zeggen tegen jou. Maar de vruchten van die oogst smaakten jou toch wat bitter in de mond, want aan de vooravond van je dood, voelde je al dat je zoon de naam Permeke groot zou maken, met een zwierige voornaam ervoor en dat zou niet Henri zijn...
Zie je, ik heb toch een beetje met je te doen, meneer Permeke. Manneke van Poperinge en daar precies nooit echt mee kunnen omgaan. Ach, je wil ze geen eten geven, al die Westhoekers die je vandaag tegenkomt in Gentse, Brusselse en Antwerpse kringen, die hun slechte tongval dan nog larderen met nog wat lelijker Brabants erdoor om toch maar niet te moeten toegeven dat ze van... Owee als je oppert: "Maar zeg, ken ik jou niet van...", als de gesmeerde bliksem hebben ze iemand anders gezien die ze al zo lang wilden spreken, en weg zijn ze, de kop toch nog lichtjes tussen de schouders. Soms droom ik een witte eierschaal op hun hoofd.
Dag meneer Permeke, ik kom je nog wel eens opzoeken van de zomer,
Wim

woensdag 20 juni 2012

Boomverhalen

Beste Eik,
Het is ondertussen al woensdag en nog geen brief "op het einde van de week". Er zijn geen zekerheden meer, niet waar, Thomas...
Ik schrijf je omdat ik nog iets kleins wil vertellen over dat nieuwe In Flanders Fields Museum. Eén van de meest opmerkelijke objecten is precies géén oorlogstuig, zelfs niet iets van de vele parafernalia van soldaten of getuigen uit de Eerste Wereldoorlog. Neen, het is een schijf uit een boomstam, van een collega van jou, een zomereik, uit het kasteelpark van Elverdinge. Hij stierf een natuurlijke dood in 1994 maar bij het verzagen, trof men zwartgeblakerde sporen van kogel- of granaatinslagen van de Groote Oorlog. Zo stil had ik het landschap nog nooit zien getuigen van de wereldbrand, zo mooi had ik de veerkracht van de Westhoek, de wil om hier opnieuw te willen leven, nog nooit gesymboliseerd gezien dan in die boomschijf.
Sindsdien kan ik mijn ogen niet meer weghalen van boomstammen. Ik reed maandag naar Proven en zag langs de weg talloze bomen met een duidelijke wonde van auto's die er tegenop knalden. Aan één hing nog een bosje plastic bloemen maar ook andere vertelden het trieste verhaal van tientallen automobilisten en passagiers die er de dood vonden of levenslang verminkt raakten door de klap. "Stomme boom" hoor je dan wel eens zeggen. Alsof het jullie schuld is.
En zo zijn er vele bomen die een verhaal vertellen. De eik aan de voet van de Kemmelberg die door een bom door midden werd gereten, maar toch als een tweeling voort groeide, is een icoon geworden. De Elfnovembergroep, de groepering die achter het volksspel "Nooit brengt een oorlog vrede" zat, koos de eik als symbool. Aan de andere kant van de Kemmelberg vertelt een veel jongere boom, alweer een eik, het verhaal van Jacques Covemaeker die er in 1983 met de tractor op een onontplofte schrapnelbom reed en er het leven liet.
En jijzelf, beste eik, die mij in de herfst wel eens uit mijn slaap houdt omdat de eikels de hele nacht door over het dak ratelen, jij hebt ook een verhaal. Toen Vake in 1951 zijn eerste en enige huis in de Westhoek bouwde, waarmee hij voor goed vrede nam met het gemis van de zee, plantte hij die eik bij een kapelletje. Daarin een kopie van de madonna van Michelangelo in de OLV-kerk in Brugge. Een eerbetoon aan de maagd of misschien vooral aan zijn jonge vrouw, Bruggelinge én Maria, al noemde hij ze Mietje. Als we cowboy en indiaan speelden, was het aan jou dat we werden vastgebonden. En ik weet nog hoe kwaad mijn vader was toen broer Frank twee nagels in jouw stam had gedreven om er een touw aan vast te maken. Dagen lang heb je gebloed. Zou die wonde nog terug te vinden zijn, midden jouw bast?
In datzelfde tuintje stond verschillende decennia een perzikboom. Die kwam mee met een schoonbroer uit Brussel. Tientallen jaren hebben we fantastische, witte perziken gegeten met Brusselse roots. Vorige zomer heeft hij het begeven onder de te zware last. Alsof hij nog een laatste gulle afscheidsgroet wilde brengen. Van de week nog aten we ingevroren perzikmoes van zijn oogst. Een paar stronken staan nu als kinderstoeltjes op ons terras. En in de tuin staat een perzikboom die groeide uit een loot van die Brusselse loot. Een Brusselaar van de tweede generatie dus. En zo gaat ook dat verhaal nooit helemaal verloren. Alleen, veel perziken zullen er van de zomer niet zijn. 't Wordt een rotjaar voor 't fruit, zegt iedereen. Hopelijk voor eikels ook. Dan hou je me wat minder uit mijn slaap.
Groei ze!
Je onderdaan,

Wim

maandag 11 juni 2012

IFF 2.0.

Beste Piet,

We zijn zondag, in een vliegende vlucht, zoals zoveel mensen in de late zomer van 1914, door je nieuwe museum gelopen. Het ging allemaal te snel om er een grondig oordeel over te vormen, maar wat opviel was al meteen adembenemend: verbluffende vormgeving (Janpieter is een meester!), beklemmende soundscape en je ziet plots weer dat het museum in die prachtige lakenhallen staat. Ik heb haast niets gelezen en maar twee filmpjes bekeken, maar ik kan alleen maar zeggen dat ik verlang om terug te keren met veel meer tijd.
Je zag er gelukkig uit, broertje! En nu ik je schrijf, moet ik weer denken aan dat jaar, 1995, waarin we er een intense correspondentie op na hielden. We waren buren en onze brieven behoefden geen postzegels. Email bestond nog niet. We zeulden nog met floppy discs door onze tuin. Het resultaat van al dat schrijven werd "De Troost van Schoonheid", een boek over de dichters van de Eerste Wereldoorlog in de Ypres Salient. Het was toen nog vernieuwend om over een ander gedicht dan "In Flanders Fields" te praten. Het was even wennen toen het nieuwe museum in Ieper uitgerekend, juist ja... We schreven toen al over dat museum dat er ooit eens moest gaan komen in Ieper. Jij schreef: 'Als er straks in Ieper een nieuw Vredesmuseum komt, dan zal er veel respect en deemoed nodig zijn.' Ik antwoordde: 'Als dat museum er komt, zal men daar moeten afstappen van het denken in termen van vriend en vijand.' Onwaarschijnlijk dat jij een jaar na het verschijnen van dat boek mocht gaan solliciteren in Ieper. De rest is geschiedenis: een bankier-met-tegenzin werd een bevlogen bezieler van een museum dat geconcipieerd was voor 100.000 bezoekers per jaar maar er telkens meer dan het dubbele over de vloer kreeg. En Ieper is niet alleen oorlogscommerce, maar vooral ook een overtuigde Vredesstad geworden die een vredesprijs uitreikt. Goed gedaan broertje!
Als de horden toeristen die worden verwacht, straks onze gewesten overspoelen, zoals de vreemde troepen destijds in de nazomer van '14, dan hoop ik dat ze jouw museum als instap voor een bezoek aan de Salient gebruiken. Want hoe verwonderlijk het ook lijkt, het blijft belangrijk om te herhalen dat de Groote Oorlog waanzin was en dat mensen dat elkaar hebben aangedaan. Dat het allemaal ontsproten is aan het brein van perfide strategen, die overigens wat graag wetenschappers onder de hand namen om hun moorddadige plannetjes efficiënt te laten verlopen, maar dat het dom kanonnenvlees was dat de klus mocht klaren en dat de klos werd. Zelfs bijna veertig jaar na het volksspel "Nooit brengt een oorlog vrede", mag je dat nog niet overal zo scherp stellen. In jullie museum doe je dat wel. Je deed het al in '98 en jullie zijn er niet voor afgestraft, integendeel. IFF 2.0. is zo mogelijk nog explicieter in zijn pacifisme. Of die indruk had ik toch. Boontje wilde zijn lezers een geweten schoppen. Met een bestseller als IFFm sjot je een hele generatie de goeie kant op, al is 't maar voor de duur dat ze hier in de Westhoek vertoeven.
Haal nu maar wat slaap in, Piet, en ik kijk uit naar een privégidsbeurt met jou in I.F.F. 2.O.
Liefs,

Wim

maandag 4 juni 2012

GEFUSEERD

Beste Sandy,
De hele week is er gekibbeld en gepalaverd over de grootte en de leefbaarheid van Belgische gemeenten. Een heer van een clubje Vlaamse bedrijfsleiders (VOKA) zei dat gemeenten die minder dan twintigduizend inwoners hebben,  niet levensvatbaar zijn. Ongetwijfeld zijn daar economische argumenten voor te vinden. Omzet, kritische massa, kostenbaten, dat soort vrolijke termen. De hele Belgische pers komt dan natuurlijk bij jou terecht, als burgemeester van het kleinste stadje van België, met  net geen duizend inwoners. Jij lacht dan eens breedkaaks, wat dat betreft heb je je smoeltje wel mee (om het met Raymond te zeggen), maar je zegt misschien ook wel rake dingen over kleinschaligheid en de nabijheid van het beleid.
Ik ben opgegroeid in een relatief klein dorp dat in 1976 fuseerde met Poperinge. Dat blijkt nu dus één van de drie gemeenten in de hele Westhoek die, volgens mister Voka, levensvatbaar kan zijn. Met de hakken over de sloot hoor, want bij mijn weten zit Poperinge heel niptjes onder die twintigduizend inwoners. Op mijn zestiende werd ik dus plots, zonder te verhuizen, Poperingenaar. Nou ja, zo heet dat dan. En het viel me niet zwaar want ik had ondertussen ook al mijn Reningelsts liefje ingeruild voor een meisje van 't stad en door 't school en klap lopen in Poperinge, raakte ik ook wel een beetje vergroeid met de stad.
Toch blijf ik in de eerste plaats Reningelstnaar, of misschien wel van de Zevekote want die van de Ouderdom voelen zich toch ook weer wat anders dan die van de platse en die van de Busseboom, ja dat zijn ook andere en die van de Visserijmolen, oei, oei, dat zijn polderjongens, terwijl wij al tegen de bergen  aan schurken...
Ik kom wel eens in Noord-Frankrijk, waar iedere negorij, een kerk en zeven huisjes eromheen, zijn eigen maire heeft. Die heeft zijn kantoortje in de Mairie waar hij ook nog een paar adjoints-au-maire heeft rondlopen. Ze hebben het allemaal vooral druk met hun boerderij, hun winkeltje of de boulot in de fabrique in de buurt van Lille. En toch zijn de wegen hier ook nog berijdbaar, heeft iedereen er elektriciteit en betalen ze allemaal belastingen. Veel hebben die burgemeestertjes niet te zeggen, allicht. Er zijn intercommunales die hen veel werk (en bevoegdheden) uit handen nemen. De mannetjes en vrouwtjes met hun bleu-blanc-rouge sjerp zijn bijna zo folkloristisch als de reus die elk van die negorijen ook heeft. Op beide zijn de bewoners even trots en er heerst nog een soort eigenwaarde in Oxelaere, Arneke of Crochte. "C'est à nous!" Bij ons moet die officiële eigenwaarde komen van bewonersplatforms die dikwijls moeite hebben om boven de klaagzooi uit te komen.
Ach, ik weet het niet. Provincies afschaffen maar dan weer gemeenten maken die lijken op kleine provincies. Blijven we zo niet bezig? Levensvatbaarheid is één ding, maar daar kan je aan verhelpen. Provincies maken bijvoorbeeld... Beleid voeren met een menselijk gelaat is een ander ding. En dat zal bij jou in Mesen wel gemakkelijker zijn dan bij Patrick in Antwerpen of Daniel In Gent. Hoewel, als je die twee alleen al vergelijkt, weet je 't wel.
Veel groeten van op de Zevekote, bij uitbreiding ook Reningelst-Poperinge-West-Vlaanderen-Vlaanderen-België-Europa en ochere, een onnozel planeetje van twee keer niks,

Wim